Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [20]Mijn zonen, [21]weest [22]nu niet traag; want de HEERE heeft u verkoren, dat gij [23]voor Zijn aangezicht staan zoudt, om Hem te dienen; en opdat gij Hem dienaars en wierokers zoudt wezen. 20. Hij noemt de priesters en Levieten zonen, niet om zijn groten ouderdom, [want hij was maar tot de vijf en twintig jaren gekomen, boven, vs.1], maar omdat hij hen als zijn zonen beminde. 21. Of, houdt u niet stil, nalatig gerust. Anders, dwaalt nu niet; te weten, dat gij u niet zoudt kwijten in het ambt, waartoe God u verkoren en geroepen heeft. 22. Te weten, gelijk tevoren, als gij den rechten en zuiveren godsdienst nagelaten hebt. 23. Zie Deut.10:8.